Opsporingsvergunning

Een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt verleend door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van de Mijnbouwwet. Deze vergunning is de eerste stap om te komen tot daadwerkelijke ontplooiing van opsporingsactiviteiten. Volgens de Mijnbouwwet wordt onder opsporen verstaan het onderzoek doen naar de aanwezigheid van aardwarmte, dan wel naar nadere gegevens daaromtrent, met gebruikmaking van een boorgat.
Zolang een natuurlijk- of rechtspersoon een opsporingsvergunning heeft op grond van de Mijnbouwwet is het anderen niet toegestaan om opsporingsactiviteiten te verrichten in het betrokken gebied. De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning.
Bij het daadwerkelijk uitvoeren van fysieke activiteiten – het uitvoeren van een boring – is naast een opsporingsvergunning ook een omgevingsvergunning nodig.
De handreiking aanvragen opsporingsvergunning aardwarmte beschrijft de procedure, wijze van indienen en inhoud van een aanvraag voor een opsporingsvergunning.

Geologisch onderzoek

Het geologisch (voor-)onderzoek kan gebruikt worden als geotechnische onderbouwing voor het aanvragen van een opsporingsvergunning. De rapportage geeft over het algemeen een beeld van de geologie in en rond het aangevraagde gebied. Daarbij wordt ten minste aangegeven wat de mogelijke reservoirs zijn, welke data gebruikt is, wat de mogelijke risico’s zijn bij het opsporen van aardwarmte en eventueel wat het verwachte te behalen geothermisch vermogen is.
De specificaties geologisch onderzoek voor geothermieprojecten die gebruikt wordt voor het aanvragen van SDE+ en RNES kan (maar is niet verplicht) als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van een geologisch (voor-)onderzoek. Een minimale omschrijving van hetgeen de geologische onderbouwing moet omvatten staat beschreven in artikel 1.3.1. van de Mijnbouwregeling.
TNO-AGE evalueert de aangeleverde documentatie en brengt advies uit aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.